woensdag 15 oktober 2014

Elke levensfase zijn mobiliteitspatroon

Alle Nederlanders samen verplaatsen zich jaarlijks bijna 18 miljard keer, meestal voor sociaal-recreatieve activiteiten en ook veel voor winkelen en boodschappen doen. Zo leggen ze 186 miljard kilometer af, waarvan 72 miljard in het sociaal-recreatief en 55 miljard in het woonwerkverkeer. Al dat gereis kost 6,6 miljard uur per jaar.

Verschillende mensen ondernemen verschillende activiteiten. Ze gaan naar het werk, een school of bioscoop. Daardoor verschillen hun mobiliteitspatronen. Zo zijn de verschillen per leeftijd groot. Tot een jaar of vijftien is de mobiliteit van kinderen beperkt. Die neemt daarna snel toe en bereikt een piek wanneer ze rond de dertig zijn. Onder werkenden tot een jaar of vijftig blijft de mobiliteit stabiel op dit hoge niveau, om vervolgens bij vijftigplussers langzaam te dalen. 


Op bepaalde leeftijden zijn sommige vervoerswijzen duidelijk populair. Volwassenen in de werkzame leeftijd reizen het meest, vooral per auto. Het aantal autokilometers is ook toegenomen ten opzichte van twintig jaar geleden. Vooral jongvolwassenen (studenten) reizen met het openbaar vervoer. Na de invoering van de ov-studentenkaart is het ov-gebruik flink gestegen, ten koste van het autogebruik, het fietsen en lopen. De langzame vormen van vervoer laten een piek zien bij de jongeren (scholieren), en zijn in de volgende levensfasen vrij stabiel. Pas op zeer hoge leeftijd verdwijnen deze meer actieve vervoerswijzen uit het palet aan opties. Een steeds groter deel van de mensen die onderweg zijn, zijn ouderen. Hun aantal neemt toe en zij worden steeds mobieler. De mobiliteit vergrijst dus. De totale mobiliteit neemt niet meer toe, mede door de vergrijzing. Immers, ouderen reizen minder dan mensen in de werkzame leeftijd, en die laatsten zijn er relatief steeds minder.

Gemiddeld verplaatst een Nederlander zich bijna drie keer per dag. Hij of zij is ongeveer een uur onderweg en legt daarin iets meer dan 30 kilometer af. Voor bijna de helft van deze verplaatsingen wordt de auto gebruikt. Dit kost ook ongeveer de helft van de tijd en met de auto wordt zo bijna driekwart van de kilometers afgelegd. Bij langzaam vervoer liggen de verhoudingen anders: ook voor ongeveer de helft van de verplaatsingen wordt de benenwagen of de (brom)fiets gebruikt, maar dan in bijna 40 procent van de tijd. Al lopend of (brom) fietsend leggen Nederlanders zo samen 12 procent van de kilometers af. Het openbaar vervoer is goed voor 4 procent van het aantal verplaatsingen, maar toch wordt op die manier 10 procent van de kilometers afgelegd in 11 procent van de tijd.

Brondata: Onderzoek Verplaatsingsgedrag (OVG) en Mobiliteitsonderzoek Nederland (MON).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten